“Wannius Snijladamâ€, troubadour van de Westkust, heeft ons via zijn opmerkelijk levensverhaal geleid langs Belgische bossen en steden, opmerkelijke plaatsen en vooral verrassende personages. En uiteraard bracht hij ook een aantal souvenirs mee, onder de vorm van proevers. Het was een avond vol kabouters, wolven, trollen, piraten, reuzen én … een gezellige bende bierproevers.
En de saga van Wannius, die lees je hieronder!
Generated by Facebook Photo Fetcher 2
De dolle avonturen van Wannius Snijladam
Er was eens … een
troubadour, Wannius Snijladam, die woonde aan de
Westkusten die het na zijn drukke omzwervingen over de aardbol rustiger aan wou doen. Wannius zocht een hobby en ging daarom te rade bij zijn goede vriend Piet, die in een ver verleden nog
piraat was geweest. Daarom noemde iedereen hem dan ook Piet Piraat. Ze spraken af in de plaatselijke kroeg met de welluidende naam “Kem Dustâ€. De kroeg zat afgeladen vol en met zijn ogen staarde Wannius de ruimte rond. In een donker hoekje ontwaarde hij al snel zijn vriend Piet. Je kon er ook moeilijk naast kijken. Piet had nooit afstand gedaan van zijn kenmerkende piratenkledij, had steevast een papegaai op zijn linkerschouder, en zijn ooglap (die hij eigenlijk niet nodig had) droeg hij ook nog steeds met trots. Zijn houten been was gemaakt van een stuk wrakhout uit de Stille Oceaan.
Wannius snelde naar zijn tafel. Onmiddellijk kwam een doordringende alcoholgeur hem tegemoet. Piet had immers de gewoonte om hem na het wassen onder zijn armen te besprenkelen met een goedkope pils uit een nog goedkoper warenhuis. Veel goedkoper dan al die flacons uit die dure winkels, dacht hij.
Wannius bestelde voor hem, en zijn vriend Piet, een kroes tarwebier. Esmeralda, een voormalige actrice uit B-verhalen (films bestonden nog niet), getornd met een opmerkelijke boezem, tapte de kroezen met plezier en zette ze met een liefkozende blik op tafel. Wannius maakte Esmeralda echter snel duidelijk dat hij geen tijd had voor de avances die ze maakte, hij had iets belangrijk te bespreken met zijn vriend. â€Piet, ik zoek een hobby en reken daarvoor op je hulpâ€, zei Wannius. De piraat bekeek Wannius met één oog (hij droeg immers een ooglap), wreef eens door zijn lange grijze baard en begon luidop te mompelen. Een hobby! Wat kan een voormalig troubadour, die zowat de halve wereldbol heeft afgereisd en duizenden avonturen heeft beleefd nu nog boeien? Macramé, tuinieren, pispotten gieten in plaastervorm … Neen, een idee kwam er niet onmiddellijk!
Het was Piets beurt om te bestellen. Ditmaal bestelden ze twee kroezen donker straf gerstenat en het leek wel of Wannius werd wakker geschud. Ik weet het, ik ga bier brouwen, riep hij uit. Piet Piraat keek hem doordringend aan en kreeg daarna een zaligmakende glimlach op zijn gelaat. Geen slecht idee, als Wannius bier ging brouwen had hij steeds iets te drinken. Fantastisch idee, zei Piet, maar dan moet je wel het beste bier ter wereld maken en dat is niet simpel. Op één van mijn verre reizen heb ik eens een brouwrecept meegebracht en ik draag het nog steeds bij mij. Piet haalde een ledere etui uit een holte in zijn houten been en toverde er een vergeeld perkament uit. Met zijn bulderende stem begon hij voor te lezen … Sssst, riep Wannius! Dadelijk begint iedereen in dit etablissement het beste bier te brouwen. Op fluistertoon ging Piet verder. Om het beste bier te brouwen moet je beschikken over de beste ingrediënten en de beste materialen. Als brouwwater gebruik je water uit een waterput in een Waals kasteel. Wannius wist van op zijn rondzwervingen dat ze dat daar een ‘
Chateau’ noemden. Tijdens het maïschen voeg je de nies van een
trol en het snot van een
kabouter toe. Als kruid gebruik je gemalen duimnagel van een
Reuss, als roerstok gebruik je de drietand van
Belzebuth, het beslag dien je te snijden met een haarlok van een Vlaamse
heks en een schaamhaar van een Waalse heks. En de gistingstank hou je op temperatuur met de vacht van een
wolf.
Wannius zuchtte. Amai, dit ging niet makkelijk worden. Hij wilde er zo snel mogelijk aan beginnen en sprong recht. Rustig, zei Piet Piraat, eerst gaan we toch nog iets proeven zeker …
(En toen volgde proever nummer 1.)
De volgende ochtend vertrok Wannius, met een houten kop en het brouwdocument in de hand, op pad. Hij stapte langzaam door het glooiende landschap, diep in gedachten verzonken. Na enkele dagen bereikte hij een prachtig dal tussen de beboste bergen. Een meer met helder water schitterde in de ochtendzon. Hier besloot hij halt te houden. Hij genoot van de stilte, maar deze werd plots onderbroken door een vreemd geluid. “Achouffe …
Achouffe …” weerklonk het uit de struiken. Wannius sprong recht, maaide door het struikgewas en had plots een kleine kabouter in zijn hand. “Wie ben jij?”, vroeg Wannius verbaasd. De kabouter begon te vertellen:
“Een naam heb ik niet, maar ik leef hier al eeuwenlang samen met mijn kabouterstam in deze prachtige vallei. Wij noemen ze de Vallée des Fées. We hebben nooit echt problemen gehad maar de laatste tijd zit gans onze kabouterstam met een enorme verkoudheid, en we raken er niet van af. Constant moeten we niezen – Achouffe! – en loopt er snot uit onze neus.”
Wannius kreeg een idee. Hij ging mee naar de kabouterstam en deelde gretig papieren zakdoeken uit, die had hij ooit meegebracht op zijn omzwervingen uit Dworpius, waar de bewoners experimenteerden met een papiermolen. De kabouters begonnen gretig hun neus te snuiten, terwijl Wannius een kruidenthee klaarmaakte. Na het drinken van deze thee voelden ze zich allen beter en ze gaven een groot feest. Als herinnering aan Wannius, die hen gered had van hun ‘valling’ besloten ze dit feest zelfs jaarlijks te organiseren en besloten het de A…Chouffefeesten te noemen (naar hun befaamde nies). ’s Anderdaags, bij het ochtendgloren, als alle kabouters hun roes nog lagen uit te slapen, raapte Wannius alle verspreide zakdoeken op en verdween met de gedachte dat hij nu wel genoeg kaboutersnot had voor verschillende brouwsels. Het eerste ingrediënt was binnen.
(Tijd voor proever nummer 2!)
Toen hij iets verder het bos uit liep zag hij in de verte, op een heuvelkam een prachtig kasteel. Daar zou op de binnenkoer wel een waterput staan. En de kasteelheer zou een rondtrekkende
troubadour wel niet weigeren om zijn drinkbus te vullen. Toen hij echter bijna aan de immense kasteelpoort was, werd hij opgeschrikt door een oorverdovend gebrul. Het kasteel werd bewaakt door een
Gulden draak. Hij snelde naar het dichtstbijzijnde dorp om wat meer uitleg. Daar hoorde hij dat in het kasteel niemand minder dan de duivel zelf,
Belzebuth genaamd, woonde. Die was daar komen wonen omdat de bouwgronden in de hel, wegens overbevolking, enorm duur waren geworden. Voor een prikje had hij echter dit Waalse kasteel op de kop kunnen tikken. Om de fiscus, en ander geboefte, op afstand te houden liet hij zijn eigendom bewaken door een Gulden draak. Wannius wist niet onmiddellijk wat te doen. Hij besloot één van zijn sterke kanten boven te halen en stapte recht op de draak af. “Draak”, vroeg hij vriendelijk, “zou u mij, als het u belieft, eventueel toegang kunnen verstrekken tot dit prachtig kasteel? Ik hou namelijk van historische gebouwen en cultureel erfgoed.” De draak keek hem verbaast aan, deed een stap opzij en opende de poort. Ja, dacht Wannius, heel soms bereik je met beleefdheid ook wel je doel.
Fluitend stapte hij door de poort, richting een enorm waterput in het midden van de binnenkoer. Nog enkele stappen en hij zou zijn drinkbus vullen met het water uit de put en zo zijn tweede ingrediënt bemachtigen. Dit was echter buiten
Belzebuth gerekend. Plots werd zijn pas afgesneden door een huiveringwekkend personage. Een figuur met donkerrode ogen, twee hoorns en twee bokkenpoten, een lange staart en een drietand in zijn linkerhand vroeg met sissende stem: “wat doe jij in mij kasteel?”
Nadat Wannius bekomen was, vertelde hij aan Belzebuth dat hij gehoord had dat er op de bodem van de waterput wel duizenden goudstukken lagen. Hiermee had hij onmiddellijk de aandacht van de duivel. Vermits de waterput redelijk diep was, stelde de duivel voor om samen te werken. Belzebuth legde zijn drietand over de rand van de waterput en ging er aan hangen. Als jij nu aan mijn voeten komt hangen, geraak je waarschijnlijk aan de bodem en kan je de goudstukken oprapen sprak de duivel. Toen Wannius echter de duivel zag hangen, kreeg hij een ander idee … Hij kietelde de duivel onder zijn armen zodat deze zijn greep moest lossen. Het opspattende water dat de duivel met zijn val in het water veroorzaakte ving hij op in zijn drinkbus en de drietand had hij maar op te rapen. Het ingrediënt water – welke hij besloot om het
Cuvée du Chateau te noemen – en een roerstok rijker liep Wannius fluitend door de poort naar buiten, groette vriendelijk de Gulden Draak, en besloot iets op zijn succes te gaan drinken. En wij dronken mee …
(… van de 3de proever.)
Toen hij de volgende middag, met een eiken kop, zijn tocht verder zette merkte hij dat het landschap stilaan andere vormen kreeg. De aarde was begroeid met purperen heide en het landschap werd dor. Opeens kwam hij aan een eenzaam huisje met een berk erbij. Toen hij aanklopte om een Dafalgan te vragen deed er echter een geitje open. Kom binnen zei het geitje, ik leef samen metmijn zes geiten van zussen in dit kalme huisje. Wannius stapte binnen en was aangenaam verrast. Het huisje was knus en net, de open haard brandde gezellig en uit de keuken kwam een intense en warme geur van stoofvlees met
geuze. Wannius werd uitgenodigd om mee te eten, gretig ging hij op dit aanbod in. Aan tafel vertelde de geitjes hoe gelukkig ze hier wel waren, maar … ze hadden andere tijden gekend. Ooit waren ze in aanraking gekomen met een
wolf die hen wou opeten. Gelukkig was dit allemaal goed afgelopen, het verhaal was genoteerd door nonkel Grimm in een Atomaschriftje, en de wolf was dood. Zijn vacht gebruikte de geitjes nu als ondergrond om voor de open haard te yoga’en. Wannius verslikte zich in een brok stoofvlees, draaide zijn blik richting open haard en ontdekte de wolvenvacht. Die moest hij bemachtigen. Hij stelde de geitjes voor om verstoppertje te spelen. Enthousiast gingen ze hier op in. Wannius installeerde zich tegen de staande klok, deed zijn ogen dicht en begon te tellen. De geitjes gniffelden, ze kenden dit huisje zo goed dat de onverwachte gast hen zeker niet zou vinden. Toen de geitjes allen verstopt waren, draaide Wannius zich om, deed uiteraard zijn ogen open, stapte richting open haard en griste de wolvenvacht weg. Tevreden stapte hij de donkere nacht in. De geitjes zijn pas tientallen jaren later, bij de afbraak van het huisje dat plaats moest maken voor appartementen, terug gevonden. Maar ze hadden wel gewonnen!
Wannius had ondertussen “de nacht doorgedaan†en kwam ’s morgens toe in Ellezelles. Op de hoek van de kruisende straten vroeg hij aan
Hercules, een dorpsgek waar hij ergens kon ontbijten. Deze wees hem zonder aarzelen naar de
Brasserie des Légèndes, een herberg waar je ’s avonds kon gokken, ’s nachts de liefde bedrijven en ’s morgens ontbijten. Toen hij de deur opende steeg een walm van verschaald bier, zweet en andere getuigen van het nachtelijke leven hem tegenmoet. Hier ging hij zeker niet ontbijten, maar besloot wel iets te drinken. Het plaatselijke blond bier smaakte hem echter zo goed dat hij niet wist te stoppen.
(We proefden samen bier nummer 4.)
Wannius bestelde het ene bier na het andere, ‘verdamd’ dat was lekker! De waardin werd ook steeds mooier. Na elke bestelling werden haar vormen ronder, haar haren langer en het duurde ook niet lang of Wannius dook met haar de bedstee in. Van liefde bedrijven was uiteraard niet veel sprake meer en beide vielen als een kapblok in slaap. Toen Wannius in de late namiddag zijn ogen opende kon hij een vloek niet onderdrukken. Naast hem lag een afgrijselijk lelijk naakt vrouwmens. Hij sprong uit bed, kleedde zich aan en rende naar buiten, het dorp uit. Minutenlang later hield hij halt. Wat een vreselijke ervaring. Toen viel zijn oog op een vreemde haar op zijn linkerdij. Het was een schaamhaar, afkomstig van zijn jongste avontuur. Hij besloot dat het hier wel om een Waalse heks zou gaan, en zijn gedachten werden alweer iets vrolijker. Onbewust had hij een bijkomend ingrediënt bemachtigd. Met stijve benen en een kastanjehouten kop zette hij zijn tocht verder. Tot zijn aandacht plots gevestigd werd op een jonge deerne, met op haar hoofd een rood kapje en een picknickmandje in haar hand. Wannius’ nieuwsgierigheid was geprikkeld en hij liep naar haar toe. Het meisje vertelde dat ze op weg was om haar grootmoeder te bezoeken, die ziek was. Ze ging het huisje kuisen, de ramen lappen, de asse opruimen enz. Wannius lag gekluisterd aan haar bloedrode lippen. Weemoedig dacht hij aan het brouwrecept; waarom moest zijn bierbeslag nu gesneden worden met het schaamhaar van een Waalse heks en niet van dit mooie meisje met haar rode kapje. Toen haar verhaal ten einde was zette ze haar tocht verder. Wannius riep haar nog na: “Hé, hoe noem jij eigenlijk?” “Sneeuwwitjeâ€, giechelde ze verlegen …en ze gaf hem haar naamkaartje. Rare naam, dacht Wannius, ik zou haar eerder Assepoester noemen (ze ging immers de asse poetsen bij haar grootmoeder).
Tijdens zijn tocht kon hij Sneeuwwitje (of was het Roodkapje, of Assepoester?) niet uit zijn gedachten krijgen. Hij bestudeerde het licht geparfumeerde naamkaartje. Hé, ze woonde in Laarne. Dat kende Wannius toevallig, hij was immers bevriend met Anatool, de bediende op het prachtige kasteel van Laarne, bij Gent. Met stevig tred zette hij zijn tocht verder en toen hij aan de gemeentegrens van Laarne kwam, ontdekte hij de gemeenteleuze van dit mooie dorp. Laarne … mooie meisjesgemeente. En inderdaad, de statige dreef naar het dorpscentrum was gevuld met mooie dames. Ros-, bruin- en zwartharige deernen waren neuriënd bezig met hun dagdagelijkse bezigheden. Het leek wel K3 in Plopsaland. Blijgezind liep hij naar de kerk. Zijn ogen gingen van links naar rechts … Wauw, hoe zou het komen dat hier alleen maar mooie dames woonden? Hij besloot dit te onderzoeken en nam een afspraak aan het loket van de dienst bevolking. Daar vertelde ze hem dat sinds een tiental jaar de meisjes en dames van het dorp alleen maar mooier werden, maar de oorzaak onbekend was. De bevallige loketbediende fluisterde hem toe: “de allermooiste is dame Oreal, die woont net op de grens en is veel bezig met kruidenmengsel. Ze heeft zelfs een klein zaakje L’oreal! Volgens de beschrijving moest het hier wel om een Vlaamse heks gaan, besloot Wannius en trok naar het betreffende winkeltje.
Het was dame Oreal zelve die hem ontving. Wannius had zelden zo een mooie meid gezien, dit leek wel een onrealistisch en gefotoshopt plaatje. Van deze Vlaamse deerne moest hij een haarlok zien te bemachtigen. Niet alleen om zijn bier te brouwen maar ook als herinnering. “Dame”, zei Wannius, “zo een schoonheid heb ik zelden gezien, het plaatje is perfect.” Oreal’s gezichtshuid blonk. “Maar”, ging Wannius verder, “op mijn reizen als troubadour kom ik uiteraard met de laatste nieuwe mode trends in aanraking en uw kapsel is toch iets gedateerd. In de hoofdstad Broekzele dragen de dames nu hun haar kort geschoren, gecombineerd met een toespeld door hun oor.” Dame Oreal twijfelde, maar zo ijdel als ze was, riep ze: “Dit wil ik ook!” Wannius glimlachte en haalde zijn tondeuse, gemaakt van walvistanden, uit zijn rugzak en begon gretig haar hoofdhaar kort te wieken. De weelderige lokken ving hij op in een recupereerbare zak van de GB (een zaak in Antwerpen met de naam ‘Goedkope Brol’, maar door het cliënteel steevast afgekort tot GB). Toen dame Oreal het resultaat zag in de spiegel werd ze echter woedend en ontstak in een tirade van verwensingen. Langzaam veranderde haar prachtig uiterlijk en kwam haar ware gedaante naar boven. Haar neus werd langer, een wrat groeide ongelooflijk snel, haar huid werd dof en grijs. Wannius werd nog blijer, want nu wist hij zeker dat het om een Vlaamse heks ging, en hij had een zak vol haarlokken. Dame Oreal was echter zo woest dat ze niet meer de mooiste was dat ze alle resterende dames van het dorp vervloekte. Ineens veranderde de vrouwelijke bevolking van hemels mooi naar aardslelijk. Oreal ging nog een stap verder en gaf ze nog allemaal een raar accent. Het is vanaf dan dat ze in Gent en omstreken zo raar klappen!!! Wannius trok er zich weinig van aan en besteld bij de ondertussen afgrijselijk lelijke baarmoeder van het dorpscafé het plaatselijk bier,
Toverhekske.
(Of dat ook onze 5de proever was?)
En zo geschiedde onze avond … En Wannius Snijladam, troubadour van de Westkust, die trok verder. En zo ontmoette hij vervolgens een
Reuss, met een klein duimpje!
Geef een reactie